Herinneringen aan de Randwijkse Rijn
‘Als kind al, opgroeiend in Randwijk aan de Rijndijk, speelde het water al een belangrijke rol in mijn leven. Later, door met de Koninklijke Marine gedurende mijn veertig jarige loopbaan alle wereldzeeën te bevaren eveneens. Altijd heb ik van het water gehouden. Nu, op een zonnige middag zittend aan de Rijn, nee, officieel moet ik zeggen Nederrijn, dwalen mijn gedachten af naar mijn jeugd. Ik ben vandaag op familiebezoek in mijn geboortestreek, Randwijk, maar ik wil toch even de drukte ontvluchten.
Vanaf de kop van de krib waarop ik zit kijk ik naar het langzaam langsstromende water dat op weg is naar de Noordzee, via Rotterdam en de Waterweg. De Rijn, de rivier waarin ik veel heb gezwommen. Toen het water nog redelijk schoon was en er nog vissen in leefden. Begin jaren zestig veranderde dat sterk door de fors opkomende industrieën. Vooral het Ruhrgebied van Duitsland met zijn zware metalen fabrieken en de farmaceutische industrie hielpen daar dapper aan mee. Maar ook de papierfabriek van Renkum, hier recht tegenover me. Zij loosden toen al een vuile, vieze, vaak met schuim bedekte gele stroom water openlijk de Rijn in. Maar ja, wat wist men en deed men in de jaren vijftig aan het milieu?
De veerbaas was een volle neef van mijn moeder
Nu dus weer even terug op de plaats waar vroeger de gierpont naar Renkum lag. Die pont was belangrijk voor ons bewoners uit de Nijburgsestraat. Veel boodschappen gingen wij in Renkum doen. De veerbaas woonde met zijn gezin hier achter me. Daar waar ik nu zit. Hij was een volle neef van mijn moeder. Bij het gereedkomen van de verkeersbrug over de Rijn, een kleine kilometer stroomopwaarts in Heteren, was het ook gedaan met deze pont. Ze werd uit de vaart genomen. Nu vaart er gedurende het zomerseizoen een klein bootje om fietsers en voetgangers over te zetten.
Halfweg tussen de kribben zwom je naar de kant
Vlakbij, wat meer stroomafwaarts, ging ik zwemmen. Vanuit het dorp, recht door de weilanden van de uiterwaarden heen kwam je daar. Een zanderige plek, tussen de kribben. Met een groepje jongens en heel af en toe wat meisjes gingen we daar heen. Twaalf, veertien jaar oud waren we. Een enkele keer ging ik alleen. Ik hield ervan om alleen te zijn daar aan de rivier. Maar dat alleen daar naar toegaan wilden mijn ouders liever niet.
Er verdronken bijna elk jaar wel mensen in de Rijn, hoorden we. Veel hielp het niet als er iemand bij was, maar dan was het in ieder geval bekend. De Rijn stroomde toen nog snel. Je zag geen kans om tegen de stroom in de krib rond te zwemmen. Al was je er maar een halve meter vandaan. Beter was het om je met de stroom mee te laten drijven. En was je halfweg tussen de kribben, daar waar er vaak al zandbanken lagen, dan kon rustig naar de kant zwemmen. Als we zwemmend in een groepje de Rijn overzwommen moest je behoorlijk aanpoten om dat binnen de twee kribben te fiksen.
Je probeerde het boord van het schip te grijpen
Wat we ook deden was op de langzaam stroomopwaarts varende en diepliggende rijnaken klimmen. Het liefst rijnaken die door een sleepboot werden voortgetrokken (toen waren er nog geen duwboten). Dan had je geen last van de schroef als je mis greep om aan boord te komen. Maar ook op diepliggende droge lading schepen of tankers probeerden we aan boord te komen. Als eenden lagen we dan achter elkaar met voldoende tussenruimte. De sterkste jongens als eerste. Bij de tweede boeg golf al probeerde je het boord van het schip te grijpen. Lukte dat, dan werd je door de vaart van het schip zo het gangboord op geslingerd, waarbij je zwembroek wel eens tot op je knieën hing.
Was iedereen aan boord – wat niet altijd de zegen van de schipper kreeg, menige keer schopte hij je zo van boord – dan dook je verderop, stroomopwaarts, weer van boord en liet je jezelf terug drijven naar de plek waar je kleding lag. Achteraf gezien was het een levensgevaarlijk spelletje, maar gelukkig zijn er nooit ongelukken gebeurd.
De langste bewoner kon door de Rijn lopen
De sterke stroming van de Rijn, bij voldoende water in de rivier, hield op toen er in Driel en bij Amerongen sluizen werden gebouwd. De Rijn werd min of meer gekanaliseerd, om voldoende waterdiepte in de Rijn te kunnen houden, zodat de scheepvaart zo lang mogelijk door kon gaan. Zo kon ook voldoende water door de IJssel naar het IJsselmeer stromen. In 1970 was de sluis van Driel gereed. Ooit, zo rond 1950, kwam het niveau in de Rijn zo laag te staan dat de langste bewoner bij ons uit de buurt door de Rijn heen kon lopen.
Het zwemmen leerden we van elkaar. Spelenderwijs maakten we ons dat eigen. Even verderop, in de put van Van Wijck, daar waar de steenfabriek Van Wijck de zware kleigrond in de uiterwaarden had afgegraven, ontstonden mooie meertjes. Watertjes, niet te diep en met een bodem van zand en grind. Ideaal voor ons om te zwemmen. Op mooie zomerse dagen was het er gezellig druk.
Liever de vrijheid van de Put van Van Wijck
In een zwembad ben ik voor mijn zestiende maar een keer geweest. In het buitenzwembad van Renkum. Dat zwembad lag schuin aan de overkant van waar ik nu zit. Ik vond er niets aan. Ten eerste kostte het geld om binnen te komen. En dan moest je ook nog eens de pont betalen. Verder waren daar allerlei zwemregels van kracht, waardoor je veel dingen niet mocht doen. En bij mooie zonnige dagen was het er erg druk. Dat benauwde mij dan weer te veel. Nee, veel liever de vrijheid van de Put van Van Wijck of de rivier zelf. Tussen de kribben, een zee van ruimte. Uiteindelijk werd dit zwembad van Renkum later ook gesloten omdat de vervuiling van de rivier te sterk toenam.
Een binnenzwembad zag ik pas voor het eerst toen ik zestien was en voor de marine in Hilversum moest afzwemmen. Dat zwemmen ging goed, maar geen enkele officiele zwemslag was ik volgens de boeken meester. Een zwemdiploma heb ik dan ook nooit gekregen, al ging zwemmen me uitstekend af.
De mannen van de steenfabriek werden
met bootjes aan de dijk opgehaald
Het water speelde verder een rol bij de natuurlijke overstromingen. In het voorjaar, wanneer de dooi hard en snel zijn intrede had gedaan in de Zwitserse Alpen, kon de Rijn al het smeltwater in zijn natuurlijke bedding niet verwerken. Dan stroomde het Rijnwater over zijn oevers heen de uiterwaarden in. Hier, waar ik nu zit, kon je dan niet meer komen. De hele uiterwaarden stonden onder water. De enkele wegen, weilanden en akkers stonden dan blank.
De pont werd uit de vaart genomen omdat hij niet meer aan kon leggen, maar hij had ook niets meer te vervoeren. Zelfs hooggelegen boerderijen waren van de buitenwereld afgesloten. Het personeel van de steenfabrieken, (de fabrieken zelf waren omdijkt), werd met bootjes aan de dijk opgehaald. De productie stond dan op een laag pitje want de stenen konden toch niet afgeleverd worden. Tot hoog aan de (winter) dijk stond dan het water. Als het water zich na een paar weken had teruggetrokken kon je aan het vuil in de takken van de bomen zien hoe hoog het had gestaan. Een rand van zwerfvuil tekende zich af tegen het dijklichaam.
Wanneer het opkomende water de weilanden in begon te stromen, dan vluchtte het kleine wild, hazen, konijnen, muizen en ratten naar de wat hoger gelegen zomerdijk, die tussen de Rijn en de winterdijk in lag. Daar waren ze voor even veilig. Mannen, of jongens nog, kwamen dan de hazen en konijnen redden. Met dien verstande dat ze een dag of wat later thuis in de braadpan lagen.
Ging het in zo’n periode van hoogwater ook nog streng vriezen, dan had je een pracht van een ijsvlakte. Maar dat gebeurde niet vaak. Ondergelopen uiterwaarden en vorst gingen niet vaak samen.
Van de brug sprongen we de Linge in
Niet alleen de Rijn, maar toch ook de Linge speelde een water rol in mijn jeugdige leven. Het gedeelte waar we gingen vissen of zwemmen was aan de Lingewal of zoals het officieel heet, de Weteringsewal, Vanaf de brug naar Zetten richting Homoet. Bij de tweede brug en boerderij werden de fietsen in het gras gelegd. Mooi helder water was het daar. De vissen: voorn, baars en een enkele snoek, kon je zien zwemmen. Van deze brug sprongen we af of gooiden we een hengeltje uit. En natuurlijk deden we ook met een schepnet een poging om wat te vangen.
Vanuit de school in Andelst gingen we bij mooi weer, als we vroeg uit waren, of zelfs in klasseverband bij zeer warm weer, onder leiding van een leerkracht zwemmen in de kolk bij Van de Geer in Dodewaard. In de oudheid braken bij hoogwaterstanden in de Rijn en Waal nog al eens de dijken door. Daar waar dat gebeurde ontstond door de werking van het doorbrekende water een enorme rondkolkende watermassa. Een draaikolk. Heerlijk koel fris water was het in deze kolken. De meeste kolken liggen binnendijks. Een enkele daarbuiten. Als het water na verloop van tijd gezakt was en in de rivier was teruggekeerd, bouwden de mensen om deze kolk een nieuwe dijk heen. Met het achtergebleven gat in de uiterwaarde, dikwijls meters diep, deed men niets. Ja, vele jaren later, onder andere in Driel herinner ik me, werden die lege kolken als stortplaats gebruikt voor gemeente huisvuil.
Met de auto over het ijs naar de overkant
En ja, dan de winters. Meerdere malen in mijn jeugd was de Rijn stijf dichtgevroren. Dikke schotsen ijs schoven na verloop van een week of meer strenge vorst tegen elkaar aan. Daar tussenin vroor het overige water weer dicht.
De pontbaas maakte zo goed als mogelijk een voetgangerspad vrij om naar de overkant te kunnen lopen en vroeg daar zelfs een kleinigheid voor. In een winter reden er zelfs auto’s over het ijs naar de overkant. Begon het te dooien en ging het ijs kruien dan was iedereen bang voor de schade die het kruiende ijs kon aanrichten aan brugpilaren, woonboten en vaarweg markeringen. Maar het was wel een prachtig gezicht om het te zien, die bewegende schotsen ijs.
Altijd met Randwijk in gedachten
Ja toen, de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw… Een half leven geleden.
Nu zit ik als gepensioneerde hier aan de Rijn bij Randwijk, met een tevreden gevoel. Ik denk terug aan toen, hoe het was. Niet wetende hoe mijn leven zou gaan verlopen. Een leven dat altijd in het teken van het water heeft gestaan.
Alle wereldzeeën heb ik inmiddels bevaren. Het Suez- en Panamakanaal gedaan. Beide kapen gerond. Alle werelddelen bezocht. Landen gezien van Groenland tot Australië. Van Scandinavië tot Peru. Canada, Noord en Zuid-Amerika. De Middellandse zee, Caraïben, en Indonesië. Allemaal met jachten van de Koninklijke Marine. Grijs geschilderd met wat geschut op de dekken. Maar altijd met Randwijk in mijn gedachten. Daar waar mijn liefde voor het water begon. Wat me rest is een zeilbootje, om wat mee te spelen op het Wad. Mooi is en was het; aan, in en op het water.
Bert Nijenhuis is bereikbaar via de redactie van de Randwijker voor vragen en aanvullingen.